IN MEMORIAM: CLAES OLDENBURG (1929 – 2022)
Nieuws — 20 jul 2022
Op 18 juli overleed Claes Oldenburg in zijn woonplaats New York. Afkomstig uit Stockholm, werd hij van 1950 tot 1954 opgeleid aan The School of the Art Institute in Chicago. Hij schilderde aanvankelijk op een tamelijk conventionele manier portretten en figuren. In 1956 vestigde hij zich in New York, waar hij tussen 1959 en 1961 collages en assemblages maakte van op straat gevonden voorwerpen. Ze herinneren aan het uit afgedankte en verweerde materialen samengestelde werk van de Franse kunstenaar Jean Dubuffet. In New York kwam Oldenburg in contact met onder anderen Jim Dine en Allan Kaprow, die zich bezighielden met happenings en environments. In 1961 creëerde Oldenburg zijn eerste environment. Hij veranderde zijn atelier in een winkel waarin hij kunst in de vorm van taartjes, ijsjes, hamburgers en ondergoed te koop aanbood. De producten waren gemaakt van beschilderde, in gips gedrenkte katoen en ijzerdraad. Ook bedacht hij happenings waarvoor hij rekwisieten maakte van aan elkaar genaaide lappen opgevuld met vodden of papier. Vanaf 1962 kwamen daar soft sculptures bij van glimmend vinyl gevuld met kapok. Zo ontstonden onder andere een slappe wastafel, wc, stofzuiger en broodrooster.
Zoals meer kunstenaars in de jaren zestig wilde Oldenburg het ontzag voor het kunstwerk laten verdwijnen en de kunst terugbrengen naar het leven van alledag. Hij liet zich inspireren door dingen uit de alledaagse, stedelijke samenleving. Werkend in een consumptiemaatschappij die overspoeld werd door modieuze producten die vooral inspeelden op een behoefte aan comfort en welvaart uitstraalden, kon hij echter voorwerpen zien als levende wezens. De slappe materialen die hij gebruikte gaven alle objecten die hij nabootste een organisch karakter, losgezongen van hun functie. Op die manier attendeerde hij de kijker op het bijzondere van de vormen van gewone gebruiksvoorwerpen, die nauwelijks meer bewust waargenomen worden. Door schaalvergroting kon hij deze voorwerpen nog meer laten vervreemden van hun oorspronkelijke functie.
In 1969 realiseerde Oldenburg voor het eerst een tot absurde proporties uitvergroot alledaags voorwerp in de openbare ruimte: Lipstick Ascending, on caterpillar tracks, een uitdraaibare lippenstift op rupsbanden met een maximale hoogte van 7,32 meter op het terrein van Yale University in New Haven. Het werk maakte deel uit van een reeks die in 1965 was begonnen met ontwerpen voor onder andere een strijkplank en ijslolly voor verschillende plekken in New York. Ook in Nederland kun je zulke werken op locatie aantreffen, die hij vanaf 1976 samen met Coosje van Bruggen (1942 – 2009) - vanaf 1977 zijn echtgenote - ontwikkelde. In 1971 plaatste hij een bijna twaalf meter hoge troffel in een heuvel van Park Sonsbeek op de tentoonstelling ‘Sonsbeek buiten de perken’. Het beeld werd later aangekocht door Museum Kröller-Müller en staat nu in een tweede versie in de beeldentuin. Museum Boijmans Van Beuningen bezit een Screwarch (1978-1982), een gebogen aluminium schroef, die oorspronkelijk is afgestemd op het formaat van een museumzaal maar door de kunstenaar werd geplaatst in de museumtuin, waar deze na de verbouwing van Boijmans waarschijnlijk terugkomt. Dit werk is het resultaat van een nog veel ambitieuzer project dat uiteindelijk niet door ging: twee gigantische gebogen schroeven boven een brug over de Maas. In Eindhoven staat in de buurt van het station en de TU Flying Pins (2000), een bowling-bal met tien wegvliegende kegels. Een ander bekend, 13,2 meter hoog beeld van Oldenburg is de Spitzhacke (Pikhouweel, 1978-1982) in Kassel aan de Fulda.
Zijn werken hebben een storend, ontregelend karakter. Het effect is op het eerste gezicht humoristisch, speels, maar het heeft ook iets verontrustends. Oldenburg schreef in 1960: ‘Uiteindelijk kom ik niet van Matisse of de zonnige kijk op kunst. Ik kom van Goya, Rouault, deels van Dubuffet, Bacon (…)’. Het lange tijd aan Francesco de Goya toegeschreven schilderij De Kolos, waarop een reusachtige mannenfiguur met gebalde vuist boven een landschap vol vluchtende mensen en dieren verschijnt, staat net als zijn gehele oeuvre en dat van de andere genoemde kunstenaars symbool voor een kunstenaarschap dat de donkere, dreigende kanten van het leven belicht. Het is veelzeggend dat Oldenburg zichzelf in deze traditie plaatste.
Claes Oldenburg en het Stedelijk
Oldenburg werd in Nederland geïntroduceerd op de tentoonstelling ‘American Pop Art’ in het Stedelijk Museum in 1964. In 1970 had hij er een overzichtstentoonstelling en in 1977 werden zijn tekeningen er geëxposeerd. In de groepstentoonstelling ’60 80’ uit 1982 was zijn werk sterk vertegenwoordigd. Stedelijk-directeur Edy de Wilde kocht twee belangrijke vroege werken van hem in de categorieën zachte en harde versies van vergrote objecten. Soft Ladder with Hammer, Saw and Bucket kwam in de collectie in 1968 en Saw (Hard Version II) in 1971. Voor de installatie van de zachte trapladder laat Oldenburg het toeval een rol spelen. Door de ladder aan een haak te hangen zijn alle onderdelen slap door elkaar gaan bungelen. De ladder kan nog op andere manieren aan de kapstok worden vastgehaakt, zodat er telkens een nieuwe vorm ontstaat. Aan zulke werken gingen vaak uitgebreide studies vooraf waarbij de kunstenaar op vellen papier ideeën noteerde, foto’s en advertenties plakte en voorstudies maakte met krijt en waterverf. De zaag is niet alleen door de grootte van zijn functie ontdaan, ook het feit dat het blad twee keer is omgeklapt maakt dit object tot een kunstinstallatie. Het heeft een architectonisch karakter doordat het zowel op de vloer als tegen de wand rust. Het past in dit opzicht bij de minimalistische sculpturen van Richard Serra uit dezelfde tijd. Alleen zijn de beelden van Serra en zijn geestverwanten abstract en blijft Oldenburgs zaag een bedrieglijk echte zaag.
In 1990 voegde Stedelijk-directeur Wim Beeren met steun van de Vereniging Rembrandt, daartoe mede in staat gesteld door het Prins Bernhard Fonds, een derde monumentale Oldenburg toe aan de collectie. In Piano/Hammock (1987), uitgevoerd in staal, rvs en gegoten aluminium, wordt de vorm van een voorwerp geassocieerd met een ander voorwerp. Het werk heeft een lange ontstaansgeschiedenis. In 1963 maakte Oldenburg Study for a Sculpture in the Form of a Grand Piano, een instrument zonder poten en het inwendige en deksel van de vleugel waren bedekt met gips. Het resultaat hield het midden tussen een stuk taart, een schip en een eiland, schreef Oldenburg. In 1974 tekende hij twee schetsen, beide getiteld Grand Piano Ship Wreck, waarin de piano respectievelijk ook een scheepswrak is dat op zee drijft en op een rif is geslagen. In 1983 werden Van Bruggen en Oldenburg gevraagd om een ontwerp in te dienen voor een beeld voor de nieuwe Fiorello H. da Guardia High School for Music and Art in New York. De kunstenaars dachten aan een zachte vleugelsculptuur die in de ruimte zou hangen. Ze maakten ook een harde uitvoering die als een hangmat tussen twee ophangpunten hing. Omdat dit voorstel lauw werd ontvangen, besloten Oldenburg en Van Bruggen om het in te trekken. In 1987 werd het op een andere schaal uitgevoerd in de Konrad Fischer Galerie in Düsseldorf. In 1988 maakte het deel uit van de tentoonstelling ‘A Bottle of Notes and Some Voyages’, die via Sunderland, Leeds en Londen in gewijzigde en aangevulde vorm doorreisde naar het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel. Bij die gelegenheden raakte Beeren enthousiast, waarna hij het werk voordroeg bij de Commissie van Aanwinsten en de Vereniging Rembrandt.
Oldenburg schreef een mooie associatieve interpretatie van Piano/Hammock: ‘Het thema van de piano/hangmat is spanning, weerstand tegen de zwaartekracht. Overeenkomstig de watersituaties van de andere versies ziet de piano/hangmat eruit als een kapseizende zeilboot; de omgekeerde deksel, druipend over de vloer, is zowel een kiel als een zeil. Het inwendige van de piano komt naar buiten, de snaren zijn gesprongen, terwijl de toetsen en bladmuziek over de vloer verspreid liggen. Je kunt je het geluid van het te pletter slaan voorstellen of een enorme ploink!’
In totaal omvat de collectie vijf beelden, waaronder het kleinere Tube et boîte d’anchois (Tube en blikje ansjovis, 1964) en Baked Potato (Gepofte aardappel, 1965-1966), beide uitgevoerd in beschilderd gips; alsook zes tekeningen en een aantal bladen grafiek en kunstenaarsboeken van Claes Oldenburg. Piano/Hammock heeft als duo-vervaardiger Coosje van Bruggen. In 2014 schonk Oldenburg een aantal archiefstukken gerelateerd aan zijn werk en een kunstenaarsboek. In de voorafgaande decennia had het museum al twee tekeningen en een litho van hem als schenking ontvangen. Met Claes Oldenburg verliest de kunstwereld een grote en markante vertegenwoordiger die vooral op de kunst van de jaren 1960-1980 een belangrijke stempel heeft gedrukt.
Maurice Rummens, wetenschappelijk medewerker, Stedelijk Museum Amsterdam