In memoriam
Betty Woodman (1930-2018)
Nieuws — 12 jan 2018
‘Enkele weken geleden kregen we zaalopnamen […] van al haar [Betty Woodmans] werken die momenteel zijn opgesteld in het museum [de nieuwe collectieopstelling STEDELIJK BASE]. Betty vond het zo fijn om ze te zien! Kort daarna werd ze opgenomen in het ziekenhuis en ze overleed afgelopen nacht op 87-jarige leeftijd.’ Dit treurige bericht ontvingen wij van galerie Salon 94, die haar vertegenwoordigt in New York. De relatie van de Amerikaanse keramiste Woodman met het Stedelijk Museum begon omstreeks 1996, toen zij een tentoonstelling kreeg in de erezaal op de eerste verdieping (tegenwoordig IMC zaal). De Amerikaanse keramisten waren hier vooral bekend door de tentoonstelling West Coast Ceramics van 1979, toen voormalig Stedelijk Museum-directeur Edy de Wilde zijn aankopen van keramisch beeldhouwwerk uit de Verenigde Staten liet zien. Woodman werd opgeleid tot keramist aan de Alfred University in Alfred, New York, vestigde zich daarna in Boulder, Colorado, en kocht later ook een huis in Italië en een in New York. De verwervingen van Woodmans werk die volgden op haar tentoonstelling in het Stedelijk passen goed bij het karakter van het museum; het verzamelt en exposeert sinds 1934 vormgeving en beeldende kunst op gelijke voet en besteedde al vroeg aandacht aan de raakvlakken tussen vormgeving en beeldende kunst.
Woodmans experimenten met keramiek zijn vaak in verband gebracht met een trend uit het midden van de jaren zeventig om kunstvormen die traditioneel niet tot de ‘hoge’ kunst (dat wil zeggen schilder-, beeldhouw-, teken- en prentkunst) werden gerekend, dezelfde status te geven als deze media. In die tijd begonnen vertegenwoordigers van de Amerikaanse Pattern & Decoration-stroming - velen waren vrouw – zich met elementen uit de vormgeving, in het bijzonder kant-en-klare decoratieve patronen, af te zetten tegen de voornamelijk door mannen beheerste en westers georiënteerde abstracte kunst. (Woodmans echtgenoot, de schilder George Woodman, nam deel aan deze beweging.) Veel van de kunstenaars die hierbij betrokken waren, beschouwden hun gebruik van stoffen, behangpatronen en quilts (doorstikte dekens) als een feministische strategie, een verheffing van ambachten verbonden met het huiselijke leven tot ‘hoge’ kunst. De overvloedige patronen in hun werk ontleenden ze veelal aan niet-Westerse kunst.
Ofschoon Woodman zelf niet expliciet feministisch was, reageerde ze met haar keramisch werk op de door mannen gedomineerde kunstwereld van de jaren zestig en zeventig. In de jaren vijftig begonnen Peter Voulkos, een Amerikaan met Griekse emigrantenouders, en een aantal mannelijke geestverwanten aan de Amerikaanse Westkust opzettelijk onvolmaakte, ruwe keramische objecten te maken. In de collectie van het Stedelijk is Voulkos’ pot waarop scherfachtige stukken keramiek zijn aangebracht hiervan een voorbeeld. Deze toevalsexperimenten - Voulkos en anderen werkten graag met misbaksels uit de oven - spraken Woodman aan, maar volgens haar hadden deze kunstenaars teveel bravoure. ‘Het was macho’, zei Woodman, ‘Het was een mannenwereld. Als vrouw kreeg je niet gemakkelijk erkenning.’
Toch trok Woodmans werk vanaf de jaren zeventig de aandacht van kunstrecensenten, eerst voornamelijk in Amerika. Door net als Voulkos potten op grillige wijze te assembleren en er bovendien elementen uit de traditionele Chinese en islamitisch keramiek in te verwerken, kwam ze tot eigen vormen.
Musea begonnen haar werk te exposeren en aan te kopen. Als dank voor de tentoonstelling van 1996 in het Stedelijk en de aansluitende aankoop van de werken Klassieke diptiek en Balustradevaas, schonk Woodman het museum in hetzelfde jaar een soepterrine op een plateau. Door deze terrine twee snavelachtige tuiten te geven (in de serie soepterrines draagt een vergelijkbaar exemplaar de toepasselijke titel Zwaardvis), lijkt het meer een plastiek dan een gebruiksvoorwerp. Bovendien beschilderde Woodman zulke keramiek met forse, snelle verfstreken. Deze kunnen geïnspireerd zijn op Chinese of Japanse kalligrafische stijlen, maar waarschijnlijk wedijveren ze ook met het neo-expressionisme in de schilderkunst vanaf circa 1980 en het vroegere abstract expressionisme. Vóór 1972 beschilderde Woodmans echtgenoot George haar keramiek, in 1972 begon ze zelf kleur te gebruiken. De expressionistische beschilderingen waren deels bedoeld om de grenzen met de ‘hoge’ schilderkunst te doorbreken.
Toen Woodman in de jaren vijftig nog gewoon gebruikskeramiek maakte, raakte ze tijdens haar reizen in de ban van het experiment. In 1951 kwam ze voor het eerst in Italië en werd onmiddellijk verliefd op het land en de Italiaanse kunst. Ze putte daar inspiratie uit onder meer majolica-aardewerk en 16de-eeuwse balustradevazen. Haar Klassieke diptiek toont twee plastieken, bestaand uit op elkaar gestapelde cilinders waaraan grillige platte vormen zijn vastgebakken. Aan één kant is op de platte vormen van beide plastieken een klassieke Griekse vaas getekend, waaraan het werk de titel Klassieke diptiek ontleent. Deze getekende vazen hebben harmonische proporties die sterk contrasteren met de grillige vormen en wirwar aan kleuren eromheen. Juist die grillige vormen verwijzen naar een van Woodmans belangrijkste inspiratiebronnen: de tuinarchitectuur met façades en illusionistische bordessen van het 16de-eeuwse maniërisme en de omstreeks 1600 begonnen barok. In de 16de eeuw lieten kunstenaars het renaissancistische ideaal van harmonie in proporties en kleur achter zich. De artistieke nadruk verschoof naar het grillige, nerveuze en bizarre en naar speelse dynamiek.
Balustradevaas #95-5, een cilinder met platte uitsteeksels op een console en losse, grillige keramiekstukken eromheen, lijkt in de verte op een gestileerde danser, zoals Matisse die maakte. Niet toevallig noemde Woodman Matisse een van haar grote voorbeelden. Ook de tekening en kleuren op deze wandplastiek doen aan Matisse denken. Woodman wilde net als Matisse dat de beschouwer de indruk heeft dat het werk met groot gemak tot stand is gekomen. Maar waar je bij Matisse bij alle vorm- en kleurhartstocht veel beheersing, ordening en rust bespeurt, zie je bij Woodman vooral uitbundigheid. Bij nadere beschouwing zijn het die cilinders en consoles of getekende klassiek-harmonische vazen die voor een rustgevend element zorgen. In de latere wandplastieken, die uit grotere aantallen op zichzelf staande vormen bestaan, lijkt de wijze van groeperen de geledingen van maniëristische of barokke gevelarchitectuur te volgen en biedt daardoor een zekere houvast voor het oog. In deze wandplastieken verenigde Woodman beeldhouwkunst en vormgeving met schilderkunst.
Ongeveer vanaf 2000 ontstonden steeds meer vaasplastieken met directe verwijzingen naar voorbeelden uit de gehele kunstgeschiedenis: bijvoorbeeld met Bonnard- en Vuillard- of Japans-achtig getekende vrouwen en dito kleuren. In 2006 kreeg Woodman als eerste vrouw bij leven en als eerste kunstenaar die met keramiek werkte, een overzichtstentoonstelling in het Metropolitan Museum te New York. Betty Woodman bleeft tot het laatst toe actief en zocht telkens weer naar nieuwe artistieke mogelijkheden. Haar werk bevindt zich onder meer in de collecties van het Metropolitan Museum, het Los Angeles County Museum of Art en het Victoria & Albert Museum in Londen.
Maurice Rummens, wetenschappelijk medewerker, Stedelijk Museum, Amsterdam