In memoriam Jannis Kounellis (1936 - 2017)
Nieuws — 21 feb 2017
De Grieks-Italiaanse kunstenaar Jannis Kounellis, die vanaf 1956 in Rome woonde, raakte al vroeg met het Stedelijk verbonden. Als schilder begon hij in 1960 objecten zoals straatborden in zijn schilderijen op te nemen. Ook gebruikte hij in hetzelfde jaar een van zijn schilderijen als kledingstuk om zo tijdens een optreden in zijn atelier letterlijk één te worden met zijn schilderij. Vanaf 1960 begonnen jonge schilders op verschillende plaatsen in Europa en Amerika met objecten te werken en het eigen lichaam in te zetten voor wat we tegenwoordig performances noemen. Vertegenwoordigers van de minimal art in Amerika als Donald Judd, nouveaux réalistes in Frankrijk als Tinguely en grondleggers van de Italiaanse arte povera-beweging, waartoe Kounellis en Mario Merz behoorden, vonden deze nieuwe middelen interessanter dan schilderijen. Het was voor het eerst in de geschiedenis dat een avant-garde beweging niet door de schilderkunst werd gedomineerd.
Kounellis is beroemd geworden door zijn installaties en objecten met steenkool, jute zakken, ruwe schapenwol, stalen platen, stenen, olielampen en gasbranders die echte vlammen de expositieruimte inspuwden. Die expositieruimte was vaak een vervallen en verlaten historisch gebouw, dat van zichzelf al een bepaalde sfeer uitstraalde en verbondenheid met de geschiedenis suggereerde. Kounellis en zijn geestverwanten wilden een bredere interpretatie geven van wat kunst is en stonden kritisch tegenover musea en galeries, hoewel die paradoxaal genoeg vaak toch het werk faciliteerden. Maar dat maakte het kritische element nog niet onschadelijk. Zo richtte Kounellis in 1969 een galerie in Rome, voor de duur van de expositie, in als paardenstal met prachtig glimmende paarden en al. De specifieke paardenlucht was onderdeel van de beleving. Door deze nieuwe benadering werd hij, ook in 1969, een van de exposanten op de roemruchte tentoonstelling Dylaby in het Stedelijk Museum. Voor hem was dit een belangrijke gebeurtenis, mede omdat hij toen het werk van Jospeh Beuys leerde kennen.
Kounellis en Beuys bedienden zich beiden van natuurlijke materialen en uit natuurlijke materialen opgebouwde voorwerpen en verbonden die met jeugdherinneringen, oude mythen en sagen, maar niet op een letterlijke manier. Het gaat Kounellis vooral om tegenstellingen, zoals combinaties van harde en zachte materialen, of organische vormen in combinatie met zich herhalende, identieke geometrische vormen. Hij wees puur symbolische interpretaties af. Oud-Stedelijk directeur Rudi Fuchs, die al vroeg een pleitbezorger werd van Kounellis, benadrukte in catalogusteksten en interviews met de kunstenaar dat diens werken geen precieze betekenis hebben. Kounellis’ ongebruikelijke combinaties suggereren veel, maar laten nog meer te raden over. Uit zijn vrije omgang met het beeldmateriaal spreekt de opvatting dat tekens en symbolen die aan hun context en traditie zijn ontrukt, hun betekenis niet verliezen, maar daardoor juist rijker en misschien persoonlijker van betekenis worden.
Kounellis ging er blijkbaar, net als de vroegere romantici, vanuit dat onderdelen van zijn werken zoals steenkool, stenen en jute zakken een eigen betekenis kunnen hebben, die wij mensen slechts gedeeltelijk kunnen doorgronden. De psycholoog Jung was de grote verbreider van dit standpunt in de moderne tijd. Grieks-romeins geïnspireerde vazen en kruiken en gipsafgietsels van antieke koppen deden Kounellis dromen van een verleden dat minder verbrokkeld leek dan het heden. En in het verlengde hiervan associeerde hij steenkool, net als de rokende schoorsteen, een ander vast beeldmotief (vooral in zijn tekeningen), met het leven en het socialisme. Op een karakteristieke tekening in de collectie zijn behalve een schoorsteen ook vrouwelijke naakten en een doodskop of hoofd, een ander terugkerend motief in Kounellis’ werk, te zien. Die onverwachte combinatie valt te associëren met het Jungiaanse idee, dat het beeld niet van tevoren in elkaar kan worden gezet, maar in een toestand van psychische sluimering moet worden verkend.
Tegenstellingen en contrasten, zoals die van de schoorsteen en de naakten, worden bij Kounellis vooral om zichzelf verbeeld, zo lijkt het. Een van de fundamentele uitgangspunten in de theorieën van Jung is dat in een individu verschillende krachten of persoonlijkheden huizen; het ik en zijn schaduw of het mannelijke ik en zijn vrouwelijke tegenhanger. Deze zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden en voortdurend met elkaar in conflict. Via het surrealisme kan Kounellis met deze praktijken en ideeën vertrouwd zijn geraakt. En misschien via Beuys, die ook graag stoeide met begrippen als het mannelijke en het vrouwelijke en een verbroken eenheid van het leven. In Kounellis’ tekeningen zijn de dode, harde dingen als op elkaar gestapelde stenen en muren uit zijn installaties vaak veranderd in of voorzien van gezichten, waarschijnlijk om te benadrukken dat die dode dingen voor hem een ziel hebben.
Hoewel Kounellis het kunstbegrip wilde vulgariseren, vertelde hij in interviews soms meer verhalen voor ingewijden, met verwijzingen naar bijvoorbeeld Plato. Zo’n verwijzing is interessant, omdat Jung in feite Plato’s gedachten over een oorspronkelijke eenheid van de menselijke natuur voortzette. Maar Kounellis’ uitspraken maakten zijn werk er voor het grote publiek niet altijd duidelijker op. Verklaren is natuurlijk ook niet de primaire taak van de kunstenaar. Misschien is het in dit verband goed om ook te luisteren naar Fuchs, die in dezelfde geest als Kounellis al vroeg tentoonstellingen inrichtte met onverwachte combinaties van kunstwerken. Fuchs zei hierover simpelweg dat dit soms ‘een heel rare glans’ oplevert, waardoor je die werken plotseling beter en anders ziet. In de installaties van Kounellis lijken dezelfde krachten te spelen.
Dat Kounellis zo op de inhoud van zijn werk hamerde en regelmatig benadrukte dat het in geen enkel opzicht decoratief was, verhult niet dat de ruimtes die hij inrichtte soms een beetje aan Italiaans interieurdesign waarin strak met oud is gecombineerd, deden denken. Vooral de uitgebalanceerde herhaling van strakke geometrische vormen droeg hieraan bij. In de losse wandobjecten – schilderkunst, noemde hij het zelf – zoals het Stedelijk die bezit, speelt dat niet zo’n rol. Ofschoon hij veel schitterende, indrukwekkende installaties maakte, was Kounellis sterkste combinatie misschien die met de paarden in de galerie in Rome. Dit werk bekleedt onbetwist een bijzondere plaats in de geschiedenis van de site specific werken en institutionele kritiek. Het is niet toevallig, dat deze installatie in bijna alle necrologieën van de kunstenaar wordt genoemd.
Maurice Rummens, wetenschappelijk medewerker Stedelijk Museum, Amsterdam