De kracht van het fotografische beeld
De Indonesië-foto’s van Henri Cartier-Bresson
Longread — 6 jun 2018 — Reggie Baay
Een vertwijfelde Sukarno, een schuldbewuste Nederlandse soldaat en de mysterieuze glimlach van een jonge Indonesische vrouw: de onthullende blikken die Henri Cartier-Bresson eind jaren ’40 in Indonesië met zijn camera vastlegt, laten op intrigerende wijze de laatste episode zien van het proces naar Indonesische onafhankelijkheid.
De foto´s zijn te zien in de tentoonstelling De gebroeders Djaya: Revolusi in het Stedelijk.
Toen de Franse fotograaf Henri Cartier-Bresson (1908-2004) in de tweede helft van de jaren veertig van de vorige eeuw met zijn camera door Azië reisde, was hij zich ervan bewust dat hij zich op een scharnierpunt van de recente wereldgeschiedenis bevond.
Het was het tijdvak waarin zojuist de laatste wereldoorlog was geëindigd en een volledige herschikking van de verhoudingen tussen vooroorlogse kolonisatoren en koloniën plaatsvond. Volgens Peter Calassi in zijn boek Henri Cartier-Bresson: The Modern Century, zou Cartier-Bresson in dit verband hebben opgemerkt: ‘De laatste oorlog beïnvloedde het Verre Oosten meer dan welk werelddeel dan ook.’1 En: ‘Bovenop de problemen die we thuis hebben, boeten we ervoor dat onze voorouders gefaald hebben te voorzien dat het koloniale systeem niet oneindig is.’2
Samen met de prominente fotografen Robert Capa, George Rodger en David Seymour had Cartier-Bresson in 1947 Magnum Photos opgericht. Een legendarisch fotografencollectief dat zich toelegde op de levering van (nieuws-)foto’s aan media, galerieën en musea. Hiertoe reisden de fotografen van Magnum Photos de wereld over om belangrijke gebeurtenissen vast te leggen.
Nadat Cartier-Bresson eerst India en vervolgens China had bezocht, vertrok hij eind 1949 in dienst van het collectief naar Indonesië. Dit land, dat tot de Japanse inval in 1942 de Nederlandse kolonie Nederlands-Indië heette, stond op de drempel van een belangrijke historische verandering. Na de capitulatie van Japan in 1945 begon een chaotische en gewelddadige dekolonisatieperiode. Na een bloedige oorlog van guerrilla en contraguerrilla waarin veel etnisch geweld te betreuren viel, zou dan eindelijk de officiële machtsoverdracht plaats hebben.
Dat was het moment waarop Cartier-Bresson op Midden-Java arriveerde. Dit gebied, met de belangrijke steden Yogjakarta en Surakarta (Solo), vormde destijds het machtscentrum van de Indonesische republikeinen. Hier zou het dan ook allemaal gebeuren, en Cartier-Bresson zou er met zijn camera verslag van doen.
De foto’s die Cartier-Bresson toen maakte, laten de laatste episode zien van het tragische proces naar de onafhankelijkheid van Indonesië: het moment dat de machtsoverdracht zal plaatsvinden, dat de Nederlandse troepen het gebied moeten verlaten en vervolgens de Indonesische troepen binnenmarcheren, en – symbolisch belangrijk voor de machtsoverdracht en de geboorte van de nieuwe Republik Indonesia – Sukarno als eerste president van de republiek wordt ingehuldigd.
Henri Cartier-Bresson was de fotograaf van, zoals hij het zelf noemde, ‘le moment décisif’: hij wilde op beslissende momenten aanwezig zijn en deze vastleggen. Het ging hem echter niet minder om de impact die dergelijke momenten hadden op hen die erbij aanwezig waren. Dát wilde hij in zijn werk dan ook laten zien: de combinatie van een visueel en een dramatisch hoogtepunt, in historische en menselijke zin. De Indonesië-foto’s van Cartier-Bresson die in de tentoonstelling zijn opgenomen, zijn hiervan een prachtig en vooral veelzeggend voorbeeld.
Een deel van het door Cartier-Bresson in Indonesië geschoten beeldmateriaal verscheen in februari 1950 in het gerenommeerde Amerikaanse tijdschrift Life en in het Nederlandse tijdschrift De Spiegel. In deze tijdschriften verscheen bijvoorbeeld de foto van het defilé na de inauguratie van Sukarno waarop te zien is hoe de Indonesische troepen ‘swelled with pride’, zoals het bijschrift luidt, terwijl ze de groet van de nieuwe president van de Republik Indonesia in ontvangst nemen (fig. 1).
Of de inmiddels iconische foto van de inauguratie zelf die op 17 december 1949 plaatsvond. Een inhuldiging waarbij de nieuwe president Sukarno op Islamitische wijze met de Koran bij het achterhoofd wordt ingezworen door prof. dr. Kusumah Atmaja (fig. 2). Het is een foto die tamelijk bekend is en die destijds ook verscheen in Life en De Spiegel. Als we naar deze foto kijken, zijn we in eerste instantie geneigd om te denken dat het de fotograaf te doen is geweest om de gebeurtenis zelf; het beslissende moment waarop met deze plechtigheid na de langdurige Nederlandse koloniale overheersing de eerste Indonesische president én de Republik Indonesia een feit zijn.
Maar als je wat langer kijkt, dan valt op dat van alle personen op de foto er slechts één is van wie we de blik goed zien: van Sukarno zelf. Wat intrigeert is dat die blik er niet een is van voldoening of gloeiende trots, zoals we wellicht zouden verwachten, maar juist een van twijfel, van immense onzekerheid, alsof op dat specifieke moment de nieuwe president tot in het diepste van zijn ziel doordrongen is van de verantwoordelijkheid en de enorme last die hiermee op zijn schouders en die van de jonge republiek zijn komen te liggen. Het is geweldig dat we dit in de tentoonstelling weer kunnen zien.
Zijn dit beelden die tamelijk bekend zijn, de overige foto’s die van Cartier-Bresson in de tentoonstelling te zien zijn, zullen voor velen minder bekend of zelfs onbekend zijn. Naast de momenten van glorie, zoals een foto waarop jeugdige Indonesiërs in triomf paraderen met een Barong-figuur, een wezen uit de Indonesische mythologie, die de kreten ‘Tetap Merdeka’ (voor altijd onafhankelijk) en ‘Bersatoe’ (eenheid) meevoert (fig. 3), zijn er ook beelden van verslagenheid. Cartier-Bresson spreekt in de bijschriften van ‘street scenes’: straatscènes die zich in dit geval afspelen in Surakarta en omgeving en die bevolkt worden door Nederlandse militairen die de aftocht blazen. Wat opvalt bij deze foto’s is weer die blik – op de gezichten van hen die moeten vertrekken.
Cartier-Bresson maakte ook een opname op de laatste dag voordat Surakarta door de Nederlanders zou worden overgedragen aan de republiek (fig. 4). Op deze foto zien we een vertrekkende Nederlandse militair, niet netjes in uniform maar, wellicht symbolisch voor de ontluistering, ongedisciplineerd in een kort broekje en een openhangende, wat smoezelige legerblouse. Hij is in het gezelschap van een jonge Indonesische vrouw. En wat opnieuw opvalt is zijn gezichtsuitdrukking. Terwijl de vrouw schijnbaar tegen hem praat, kijkt de militair verschrikt en recht in de lens van de fotograaf. In zijn ogen valt veel af te lezen: het is de ongemakkelijke, schichtige blik van iemand die zich misschien wel betrapt voelt.
In het bijschrift gebruikt Cartier-Bresson hier overigens tamelijk neutrale bewoordingen. ‘Hier is een Nederlandse soldaat met zijn babu,’ schrijft hij, om vervolgens als verklaring toe te voegen: ‘Babus zijn koks en huishoudelijke hulpen. Ze wonen in dezelfde vertrekken als de soldaten.’ Wat hier ontbreekt, wellicht omdat Cartier-Bresson hiervan niet op de hoogte was, of omdat hij het niet kies vond om het te vermelden, is de toevoeging dat de militairen van het Nederlandse leger ook gemeenschap hadden met deze Indonesische vrouwen of ongehuwd met hen samenwoonden. Voelde de soldaat op deze foto zich betrapt omdat hij zich als ‘verliezer’ liever niet afgebeeld wilde zien? Of kwam het door het feit dat hij werd vergezeld door een jonge Indonesische vrouw, waardoor bekend zou kunnen worden dat hij een ‘ongeoorloofde’ relatie onderhield?
Niet minder sprekend is de laatste foto uit de reeks ‘street-scenes’ in de tentoonstelling. Het toont ons een groep Nederlandse militairen die zich in een open laadbak van een legertruck opmaakt voor vertrek (fig. 5). Wat aan deze opname opvalt, is dat we nu juist van niemand de blik zien. Van de afgebeelde soldaten zien we alleen de ruggen, niet hun gezichten. Alsof ze geanonimiseerd zijn: naamloos en zonder identiteit beginnen ze aan hun aftocht. Tussen deze anonieme soldaten in zit een jonge Indonesische vrouw. In het bijschrift heeft Cartier-Bresson genoteerd: ‘De toespraken zijn gehouden, de Nederlandse vlag is weggehaald en de Nederlandse soldaten en hun babus (vrouwelijke bedienden) klimmen in hun wagens en vertrekken.’
Er zit meer symboliek in deze foto. De jonge vrouw zit weliswaar met haar rug naar de toeschouwer, maar tegelijkertijd pakt ze een wapen aan dat haar van achteren door een Nederlandse soldaat wordt aangereikt. Door die beweging zien we en profil haar gezicht en het lijkt erop dat ze glimlacht… Je vraagt je als toeschouwer dan ook af: beseft ze wel van welke geschiedenis ze deel uitmaakt? Is ze zich bewust van dit dramatische moment en wat er volgen zal? Er waren immers nogal wat jonge Indonesische vrouwen die zich hadden ingelaten met Nederlandse militairen en die vervolgens op grote schaal in de steek werden gelaten. Daarna liep het, terugkerend in de Indonesische samenleving, slecht met hen af. Ook deze foto laat veel meer zien dan het op het eerste gezicht lijkt te doen.
De foto’s die Henri Cartier-Bresson in Indonesië maakte, zijn van belang als beeldverslag van beslissende momenten in de Indonesische geschiedenis. Tegelijkertijd laten ze de grote waarde zien van het medium fotografie om op ongekend snelle én artistieke wijze niet alleen verslag te doen van de actualiteit, maar daarbij ook een belangwekkend verhaal te vertellen. Daarmee vormen deze foto’s een prachtige en waardevolle bijdrage aan de tentoonstelling De gebroeders Djaya: Revolusi in het Stedelijk.
Over de auteur
Reggie Baay (Leiden, 1955) is schrijver en onderzoeker. Hij studeerde aan de Rijksuniversiteit Leiden waar hij zich specialiseerde in de koloniale en postkoloniale geschiedenis en literatuur. Zijn werk handelt in hoofdzaak over de verborgen aspecten van het Nederlandse koloniale verleden in Indonesië en de impact ervan op de generaties van nu. Zowel in de Nederlandse als in de Indonesische pers is zijn werk unaniem lovend besproken. Op dit ogenblik werkt hij aan een boek over de periode van de dekolonisatie van Indonesië.
Noten
1. Peter Calassi, Henri Cartier-Bresson: The Modern Century, New York, 2010. ‘The last war changed the Far East more than any other part of the World.’
2. Ibid. ‘In addition to our problems at home, we are paying for our grandfathers’ failure to foresee that the colonial system was not eternal.’
3. ‘Here a Dutch soldier with his babu. Babus are cooks and laundresses. They live in the same compound as the soldiers.’
4. The speeches have been made, the Dutch flag has come down, and the Dutch soldiers and their babus (female servants) climb into their trucks and leave.’