melle, legaat j.g. oldeboerrigter-van hilst
Tentoonstelling — 10 dec t/m 30 dec 2003
Werken van de Amsterdamse schilder, tekenaar en graficus in het Prentenkabinet van het Stedelijk.
Het merendeel van de nu hier getoonde werken van MELLE Oldeboerrigter (1908-1976) bevond zich al in het Stedelijk Museum in bruikleen van de weduwe van de kunstenaar, Mevrouw Puck (J.G.) Oldeboerrigter-van Hilst. Bij haar dood veranderde dit langdurige bruikleen in een legaat, waaraan ook nog een aantal andere schilderijen, aquarellen, tekeningen, prenten, schetswerk en borduursels konden worden toegevoegd.
MELLE werd op 27 mei 1908 op Wittenburg in Amsterdam geboren, op 14-jarige leeftijd begon hij aan de opleiding op de Grafische School en vanaf 1925 werkte hij bij verschillende drukkerijen. Gedurende zijn kinderjaren werd MELLE’s tekentalent al opgemerkt. Tijdens zijn grafische opleiding volgde hij 's avonds cursussen op dat gebied en in 1926 verschenen de eerste gedrukte illustraties van zijn hand.
In de jaren ‘30 werd MELLE opgenomen in de Amsterdamse kring van kunstenaars. Onder invloed van het ‘Grossstadt’-Expressionisme van Georg Grosz en Otto Dix kwam hij in zijn vrije werk tot een veristische stijl, waarmee hij een sociaal-kritisch commentaar leverde op de gebeurtenissen van die roerige tijd.
MELLE tekende toen vaak in zogenaamde ‘dummies’ (boeken met onbedrukte bladzijden) die hij uit de drukkerij betrok. Vanaf eind jaren ‘30 en ook tijdens de Tweede Wereldoorlog voelde MELLE zich aangetrokken tot het Surrealisme. Tijdens een verblijf in Parijs verkeerde hij met Max Ernst en de Nederlandse surrealist Tonny Kristians. Er ontstonden surrealistische taferelen, waarvan de kiem misschien tijdens zijn jeugd werd gelegd, toen hij al ‘visionaire nachtmerries’ had.
Vanaf eind 1944 tot aan zijn dood in 1976 leefde MELLE samen met Puck van Hilst, zij woonden aan de Stadhouderskade, maar lang was het atelier aan de Amsteldijk gevestigd. Na de oorlog maakte MELLE zich los van het drukkersvak en concentreerde zich voortaan op het maken van kunst. In 1953 werd hij docent aan de Rietveld academie en bouwde daar een goed contact met veel van zijn leerlingen op.
In 1965 vertegenwoordigde MELLE Nederland op de tentoonstelling ‘Surrealismeo e arte fantastico’ op de Biennale van Sâo Paulo, later volgden in eigen land enkele overzichtstentoonstellingen (Enschede 1968, Amsterdam en Arnhem 1972) waarmee zijn naam - en vooral zijn stijl - blijvende bekendheid kreeg. MELLE stierf op 24 mei 1976 te Amsterdam.
Nadat MELLE zich na de oorlog vrij had gemaakt om zich geheel aan de beeldende kunst te wijden, ontwikkelde hij een geheel eigen en direct herkenbare stijl, die geheel los stond van het vooroorlogs Surrealisme en juist daardoor jongere generaties kunstenaars aansprak. Zijn voorstellingen werden groter, drukker èn droombeeldachtiger, waarbij mannelijke en vrouwelijke geslachtsdelen èn daarmee samenhangende handelingen vaak een prominente rol speelden.
Hoewel zijn werk in de tweede helft van de jaren '60 van de vorige eeuw juist hierdoor een grote bekendheid kreeg, meed de kunstenaar veelal de daaruit voortkomende contacten. Juist in die jaren vond een grote bevrijding op sexueel gebied plaats en het publiek vond dat MELLE’s kunst daar goed bij aansloot. Terwijl de eigenzinnige beeldenwereld van Melle door de officiële instanties van toen vaak als obsceen werd bevonden.
Het publiek concentreerde zich op dat facet van het werk en ging daarbij vaak voorbij aan het meesterlijke vakmanschap van de kunstenaar en diens grote observatievermogen ten opzichte van het uiterlijk en de gedragingen van mens en dier, maar ook voor de natuur - met name sfeer en details van het landschap.