conceptuele kunst (1965-1975) uit nederlandse en belgische verzamelingen
Tentoonstelling — 20 apr t/m 22 jun 2002
Veel hedendaagse kunstenaars leggen zich vandaag de dag meer toe op processen, sociale interactie en communicatie dan op een materiële uitwerking van hun ideeën en concepten. In die zin is hun werk verwant aan de conceptuele kunst uit de jaren ‘60 en ‘70. Die verwantschap met – en de groeiende belangstelling voor – de kunst van dertig jaar geleden, vormde de aanleiding voor het Stedelijk Museum om een overzicht te maken van de conceptuele kunst in de periode 1965-1975, waarin de betrekking met het Nederlandse taalgebied centraal staat.
In de periode 1965 tot 1975 was er sprake van een internationaal netwerk van bekende en minder bekende conceptueel georiënteerde kunstenaars wier werk en acties belangrijk en beeldbepalend zijn geweest voor deze kunststroming. Hun werken op de tentoonstelling in het Stedelijk zijn afkomstig uit Nederlandse en Belgische openbare en particuliere collecties en nemen het gehele zalencircuit op de benedenverdieping en het Prentenkabinet in beslag.
Voor het eerst zullen de ontwikkelingen van de conceptuele kunst in Nederland in de periode 1965-1975 in een context worden geplaatst, waarbij niet alleen aandacht wordt besteed aan de rol van ons land als ontmoetingsplek voor Nederlandse, Europese en Amerikaanse conceptuele kunstenaars, maar ook aan de betekenis, die bepaalde galeries, musea en particuliere verzamelaars in Nederland en België bij de verspreiding en ondersteuning hebben gehad.
Ook sommige Nederlandse kunstenaars speelden daarbij een bepalende rol, onder wie Jan Dibbets, Ger van Elk en Marinus Boezem, en de tentoonstellingen die Wim Beeren in die tijd in Nederland organiseerde, zoals ‘Op losse schroeven’ in het Stedelijk in 1969 en ‘Sonsbeek buiten de perken’ in 1971. Eén van de typerende werken op die eerste tentoonstelling was de efemere actie die Boezem had bedacht, waarbij witte lakens uit de vensters van het gebouw waren te zien, alsof het museum de was had uitgehangen. Het werk is sprekend voor het associatieve spectrum van de ‘ideeënkunst’, en is in veel opzichten vergelijkbaar met de veel recentere, al even symbolische actie van Nederlandse kunstenaar Job Koelewijn, die enkele jaren geleden de ramen van het paviljoen van de Amsterdamse Gerrit Rietveld-academie liet wassen door een aantal Spakenburgse vrouwen in klederdracht.
In de huidige tentoonstelling in het Stedelijk zijn uitsluitend de conceptuele kunstenaars van die roemruchte ‘eerste’ generatie vertegenwoordigd. Juist door een groot verschil in land van herkomst en achtergrond van de conceptuele kunstenaars die hier furore maakten, en de grote aandacht voor de individuele uiting, is het vrijwel onmogelijk een sluitende definitie van conceptuele kunst te geven. Sommigen, onder wie Joseph Kosuth, Lawrence Weiner en Sol LeWitt, hebben daartoe wel pogingen gedaan (“The idea itself, even if not made visual, is as much a work of art as any finished product” – LeWitt). Zeker is dat niet zozeer gemaakte vormen of de materie, maar ideeën en bedoelingen – het concept – centraal staan. Een van de belangrijkste kenmerken van de conceptuele kunst is haar vaak weinig materiële karakter.
In de tentoonstelling in het Stedelijk zijn veel foto’s en videowerken te zien, naast natuurlijk documenten, notities, tekstwerken en installaties. Een nadruk ligt uiteraard op tekst, die in de conceptuele kunst echter juist heel beeldend en associatiefrijk tot uiting kan komen. Conceptuele kunst past bij de typische drang van de jaren ‘60 naar een totaal andere wijze van presentatie, waarvan ook de Land Art en de Arte Povera, evenals de performancekunst voorbeelden zijn.
De eerste fase van de conceptuele kunst, de ‘creatieve’ fase, was vooral gericht op idee en experiment terwijl later meer de nadruk op het gestalte geven aan het concept op de voorgrond trad: de ‘productieve periode’. Een van de onderdelen van de tentoonstelling is een reconstructie van een tekstwerk dat Lawrence Weiner ooit voor het Stedelijk maakte. Ook het kleurenschema zoals Buren dat in 1983 ontwikkelde en uitvoerde voor de bogen in de hal van het Stedelijk, zal opnieuw worden uitgevoerd. Er zijn neonwerken te zien van Nauman, maar bijvoorbeeld ook alle originele notities van LeWitt over conceptuele kunst naast diens ‘Map of Amsterdam without the Amstel River’, de ‘poems’ van Andre, het 126-delige, uit ansichtkaarten bestaande, ‘I got up’ van On Kawara en onder de vele videowerken ook ‘Gordon’s makes us Drunk’ van Gilbert & George.
In totaal bevat de expositie 281 (!) werken en items, waaronder bijvoorbeeld ook Broodthaers’ installatie ‘L’Entree de l’exposition’ uit het Bonnefanten-museum – toch heel bijzonder om dit werk te zien in de exclusieve context van zijn tijd.
Binnen de tentoonstelling en in de daarbij – in samenwerking met NAi Uitgevers – verschijnende publicatie zullen de ontwikkelingen van de conceptuele kunst in de vorm van documentatiemateriaal en een tijdsbalk ook in een breder sociaal/cultureel verband worden geplaatst. Naast Rudi Fuchs leveren Camiel van Winkel en Carel Blotkamp een bijdrage aan de catalogus.
In samenwerking met de Universiteit van Amsterdam wordt ook een symposium georganiseerd, dat plaatsvindt op 24 mei 2002. Sprekers zijn onder meer (ovb): Hripsimé Visser; Margriet Schavemaker; Marga Bijvoet; Kitty Zijlmans en Jeroen Boomgaard.
Ian Wilson is gevraagd een discussie te leiden, voorafgaand aan de opening van de tentoonstelling op vrijdagmiddag 19 april.
Symposium
In samenwerking met de Onderzoeksschool Kunstgeschiedenis organiseert het Stedelijk Museum op vrijdag 24 mei een symposium naar aanleiding van de tentoonstelling.
Sprekers: Marcel Vos, kunstcriticus, geeft een persoonlijke terugblik op de beginjaren van de conceptuele kunst in Nederland; Kitty Zijlmans, hoogleraar geschiedenis en theorie van de beeldende kunst van de nieuwste tijd aan de Universiteit Leiden, analyseert de theoretische stellingname tegenover het werk van de conceptuele kunstenaar; Margriet Schavemaker, aio bij de UVA, spreekt over de relatie taal - beeld in de conceptuele kunst; Marga van Mechelen, universitair docent kunstgeschiedenis nieuwste tijd bij de UVA, concentreert zich op het beroep op de taal als politieke stellingname en Jeroen Boomgaard, universitair docent kunstgeschiedenis nieuwste tijd bij de UVA, voert een gesprek met beeldend kunstenaar Gijs Müller over het concept in de kunst van vandaag.
Tijd: 13.30-16.30 uur
Entree gratis (excl. Museumentree)