Geschiedenis
Eind negentiende eeuw is het Museumplein nog een kaal weiland aan de rand van Amsterdam. In tien jaar verrijzen er drie belangrijke culturele gebouwen: het Rijksmuseum (1885), het Concertgebouw (1888) en het Stedelijk Museum (1895). In de jaren 70 komt daar nog het Van Goghmuseum bij.
HET BEGIN
De oprichting van het Stedelijk Museum komt tot stand dankzij particulieren. De rijke weduwe Sophia Adriana de Bruyn, douairière Lopez Suasso, schenkt geld en haar verzamelingen aan de stad. Ook de rijke bankiersfamilie Van Eeghen ondersteunt het museum met een groot bedrag en met kunst. Daarmee kan de bouw beginnen.
In 1895 opent het Stedelijk Museum, dat al snel het ‘Suasso-museum’ wordt genoemd, met verschillende soorten spullen: van schuttersvaandels tot poppen, van een achttiende-eeuwse keuken tot een oude apotheek. Maar ook met twee belangrijke kunstcollecties met Nederlandse en Franse schilderkunst uit de negentiende eeuw. Deze collectie wordt gepresenteerd in stijlkamers, waarvan de onderdelen afkomstig zijn uit grachtenpanden die bij de doorbraak van de Raadhuisstraat zijn gesloopt.
VAN ‘SUASSO-MUSEUM’ NAAR MODERN MUSEUM
Het Stedelijk Museum verandert in de loop van de jaren '20-'40 langzaam van een negentiende-eeuwse verzamelplek in een modern kunstmuseum: de muren worden steeds minder vol. De sfeer van het modernisme – licht, lucht, ruimte – verdringt gaandeweg huiselijke elementen als de tapijtjes en de zachte fluwelen banken. Maar de bloemen en planten blijven nog even.
Op 15 december 1934 opent in het Stedelijk het ‘Museum voor Toegepaste Kunst’. Hier waren onder andere meubels, textiel, affiches en glas te zien, met het accent op Nederlandse ontwerpen van rond 1900. Een flink contrast met de stijlkamers, die dan ook nog steeds zijn opgesteld.
In 1938 laat conservator (later directeur) Willem Sandberg de rood-gele bakstenen muren wit verven en de wanden bespannen met wit jute. Zo komt de moderne kunst optimaal tot haar recht. Sandberg experimenteert sowieso graag met de presentatie van kunst.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog blijft het Stedelijk open. De topstukken worden ondergebracht in een bunker in de duinen bij Castricum. Ook andere musea en particuliere verzamelaars brengen daar hun collecties naartoe. De Duitse bezetter verplicht het museum ‘goedgekeurde kunst’ te laten zien, maar achter de schermen pleegt de directie stil verzet.
Het was een stil, beschaafd museum voor de Amsterdamse burgerij in een tijd dat er van iets roerigs als moderne kunst geen sprake was
KUNST BEREIKBAAR VOOR IEDEREEN
Na de oorlog is de opschudding nooit ver weg in het Stedelijk. De tentoonstelling van Cobra in 1949 roept heftige reacties op. “Knoeiers, kladders en verlakkers”, worden de kunstenaars genoemd in de krant. Maar directeur Sandberg geeft Cobra alle ruimte en laat Karel Appel zelfs een ruimte in het museum van vloer tot plafond beschilderen. Sandberg wil kunst bereikbaar maken voor iedereen. Onder zijn leiding begint het Stedelijk met workshops voor kinderen en introduceert het als eerste ter wereld een draadloze audiotour.
Bij Sandbergs visie hoort ook de bouw van een nieuwe vleugel: een licht en transparant gebouw, zodat voorbijgangers vanaf de straat de kunst al kunnen zien. Om het de bezoekers zo aangenaam mogelijk te maken, krijgt het museum een beeldentuin met een vijver, een restaurant met een wandschildering van Karel Appel en een bibliotheek, waarvan de boeken zichtbaar zijn vanuit het restaurant.
Malevich & De Stijl
In 1958 verwerft het Stedelijk een unieke verzameling werken van de Russische kunstenaar Kazimir Malevich, waaronder 29 schilderijen. In deze jaren groeien ook de collecties Duits en Nederlands Expressionisme. Samen met de schilderijen van de Nederlandse Stijl-kunstenaars Mondriaan, Van Doesburg en Van der Leck bood Malevich' werk een uitstekend beeld van de geometrisch-abstracte kunst. Met de meubels van Stijl-lid Gerrit Rietveld en de gebruiksvoorwerpen van aan het Bauhaus gelieerde ontwerpers werd een goed beeld gegeven van constructivistische en functionalistische vormgeving. Daarnaast kocht Sandberg talloze schilderijen en beelden aan van 'klassieke' modernen. Onder zijn directoraat kregen fotografie, toegepaste kunst, industriële en grafische vormgeving een serieuze plaats in het aankoopbeleid.
Bij zijn afscheid eind 1962 schenkt Sandberg het museum een verzameling van zeventig kunstwerken van o.a. Moore, Saura, Van Velde, Visser, Tajiri en Zadkine, die hem door deze kunstenaars als blijk van vriendschap en waardering bij zijn pensionering zijn aangeboden.
EXPERIMENTEN
In de jaren 60 krijgen kunstenaars vaak de vrije hand bij het maken van tentoonstellingen: het Stedelijk als ‘wondertent’, zoals de krantenkoppen luiden. In 1961 vermaken bezoekers zich met de bewegende sculpturen van Jean Tinguely. Een jaar later kunnen ze zich verliezen in het ‘dynamisch labyrinth’ van Dylaby.
Kunstenaars gebruiken in deze periode het Stedelijk als experimenteerplek, zoals in 1962 en 1965 tijdens de tentoonstellingen van Nul en Zero, die de zalen vullen met installaties gemaakt van onder andere bierkratjes en autobanden. In 1963 volgt Edy de Wilde Sandberg op als directeur. Zijn beleid is om nooit kunstwerken ouder dan twintig jaar aan te kopen. In deze jaren is de kunst in het Stedelijk niet alleen jong, ze wordt er ook vaak ‘geboren’.
Amerikanen en Matisse
Directeur Edy de Wilde legt van 1963 tot 1985 vooral de nadruk op de collectievorming. Daarbij richt hij zich op de kunst vanaf de jaren '60 met het accent op werk van kunstenaars als Dubuffet, Tinguely, Dibbets, Van Elk, Ryman en De Kooning en op de Amerikaanse Pop Art (o.a. Kienholz) en Colourfieldpainting (o.a. Newman). Ook koopt hij enkele belangrijke werken uit de jaren 50 aan van Matisse, Picasso, Newman en Rauschenberg.
In 1969 vindt de tentoonstelling Op losse schroeven plaats. Kunstenaars stellen het ‘instituut’ museum ter discussie. Zo ondergraaft Jan Dibbets tijdens deze tentoonstelling letterlijk het museum door de vier hoeken van het gebouw uit te graven, terwijl Marinus Boezem de was buiten hangt.
PERFORMANCES EN PROTESTEN
In de jaren 60 en 70 vinden er in het Stedelijk vele performances plaats die een blijvende indruk achterlaten. Zo staan Gilbert & George in 1969 vijf uur lang, goudgeschminkt, als levende sculpturen op de trap. ‘Wij zijn op de trappen van het Stedelijk geboren als kunstenaars’, zeggen zij hierover.
BBK
In deze jaren van verzet tegen de gevestigde orde klinkt zowel binnen de muren als buiten op de stoep protest. In 1970 bezetten leden van de Beroepsvereniging van Beeldende Kunstenaars (BBK) het museum om hun roep om ‘democratisering van de cultuur’ kracht bij te zetten, om daarna te marcheren naar het Rijksmuseum. En Ben Vautier verkondigt in 1973 in zijn tentoonstelling Kunst is pretentie.
Experimentele muziek
In het museum klonk ook regelmatig experimentele muziek. In 1978 maakte de Amerikaanse componist en musicus John Cage in het Stedelijk een dag lang experimentele muziek. Hij voerde onder andere drie stukken kamermuziek uit, waaraan het versterkte geluid van schelpen met water, planten, vuur en wind een bijzondere kleur gaf. De uitvoering werd rechtstreeks uitgezonden op de Nederlandse radio.
Overzicht directeuren 1895 - heden
- Rein Wolfs, directeur vanaf 1 december 2019
- Margot Gerené, zakelijk directeur vanaf 1 januari 2023
- Jacqueline Bongartz, zakelijk directeur 2019-2022
- Jan Willem Sieburgh, directeur a.i. 2017–2019
- Beatrix Ruf, directeur 2014-2017
- Karin van Gilst, zakelijk directeur 2013–2017
- Ann Goldstein, artistiek directeur 2010–2013
- Patrick van Mil, zakelijk directeur 2010–2012
- Gijs van Tuyl 2005–2010
- Hans van Beers 2003–2005
- Rudi Fuchs 1993–2003 (gedeeltelijk met Stevijn van Heusden)
- Wim Beeren 1985–1993
- Edy de Wilde 1963–1985
- Willem Sandberg 1945–1963
- David Röell 1936–1945
- Cornelis Baard 1905–1936 (directeur vanaf 1920)
- Jan Eduard van Someren Brand 1895–1904 (conservator)
JAREN 80
In de jaren 80 laat het Stedelijk kunstenaars aan het werk gaan met het gebouw. Op uitnodiging van Wim Beeren, die in 1985 Edy de Wilde opvolgt, maken zij kunstwerken speciaal voor deze plek, zoals het grote neonwerk van Dan Flavin rond de trap, de verticale strepen van Daniel Buren boven de doorgangen en het velum van Keith Haring. Video is in de jaren 80 een heel nieuw medium voor kunstenaars. Het Stedelijk Museum organiseert in 1984 de tentoonstelling Het lumineuze beeld en laat daarmee duidelijk weten ook dit nieuwe medium serieus te nemen. De videocollectie (die momenteel wordt gedigitaliseerd) bevat werk van o.a. Paik, Viola en Nauman.
Een aardige rel is in het Stedelijk nooit ver weg. In 1989 koopt Wim Beeren het werk Ushering in Banality van Jeff Koons. Er steekt een storm van protest op over ‘de big van Beeren’. "Oerlelijk" en "Superkitsch uit oma’s porseleinkast" klinken de reacties in de media.
Arte povera, de jonge italianen en minimalisten
In de jaren 80 verwierf het Stedelijk schilderijen en beelden van Arte Povera-kunstenaars als Zorio, Paolini, Merz en Penone, naast (toen nog) Jonge Italianen als Enzo Cucchi en Sandro Chia. Ook de Duitse kunstenaars Kiefer, Baselitz + Lüpertz zijn in de collectie goed vertegenwoordigd. Gedurende zijn directoraat (1985-1993) breidde Wim Beeren de collectie Pop Art uit met werk van Warhol en Oldenburg. Door aankopen van Carl Andre, Donald Judd en Nicola de Maria kregen de Minimalisten meer accent in de verzameling. Tevens verwierf Beeren recente werken van Frank Stella, Jannis Kounellis, Anselm Kiefer en Sigmar Polke.
Lucebert-verzameling
In 1986 komt de Lucebert-verzameling Groenendijk-Voûte (door de CoBrA-kunstenaar zelf aangevuld met tachtig tekeningen) in bezit van het Stedelijk. Hierdoor worden de oude banden met CoBrA opnieuw aangehaald.
Mondriaan en jonge beeldhouwers
In 1988 verwerft het museum Mondriaans Compositie met twee lijnen (1931), al sinds jaren in huis als bruikleen van de gemeente Hilversum, dat verkocht dreigde te worden. Opvallend zijn ook Beerens aanwinsten op het gebied van de beeldhouwkunst. Aan bestaande kernen werden niet alleen nieuwe werken toegevoegd, maar ook deden nieuwe jonge beeldhouwers hun intree, o.a. Armajani, Cragg, Bickerton, Deacon, Koons, Solano en Veneman.
BUITEN DE GRENZEN
Na de val van de muur in 1989 is er veel interesse in Russische kunst uit het heden en verleden. De tentoonstellingen Kazimir Malevich in 1989 en De Grote Utopie in 1992 trekken drommen bezoekers. Het is voor het eerst na de Tweede Wereldoorlog dat de kunst van Malevich zo uitgebreid in West-Europa te bewonderen is. Het Stedelijk zoekt ook buiten West-Europa naar interessante kunst. Deze zoektocht richt zich vooral op Latijns-Amerika en Oost-Europa, met de tentoonstellingen UABC (Uruguay, Argentinië, Brazilië, Chili) en Wanderlieder, over het idee van eenwording in Europa.
Rudi Fuchs (1993–2003)
Directeur Rudi Fuchs (in 1993 aangetreden) combineert in de jaren 90 in zijn presentaties kunst uit totaal verschillende stromingen, streken en perioden. ‘Wat bezoekers echt moeten accepteren is dat we niet alles kunnen uitleggen. In de beeldende kunst blijft in de laatste instantie altijd een stukje geheimzinnigheid.’ Fuchs nodigt ook koningin Beatrix uit om een tentoonstelling te maken: De Voorstelling (2000). Onder het directoraat van Fuchs blijft de voorgaande verzamellijn een aandachtspunt. Dat blijkt onder meer door de verwerving van belangrijke werken van Amerikanen als Judd, LeWitt en bovenal Nauman (een neon- en een videosculptuur). Daarnaast legde Fuchs het accent op Duitse en Oostenrijkse kunst met o.a. Baselitz, Förg, Herold, Lüpertz, Mik, Rainer en Struth. Ook werd de Engelse kunst nauwlettend gevolgd (o.a. Gilbert & George, Gordon en Hirst).
RENOVATIE & Heropening
In de jaren 90 wordt steeds duidelijker dat het Stedelijk moet worden gerenoveerd en uitgebreid. Er wordt een internationale competitie voor een ontwerp voor nieuwbouw uitgeschreven. Maar de keuze van de architect heeft veel voeten in de aarde en in 2003 sluit het museum de deuren in afwachting van weer een nieuwe ontwerpwedstrijd. In 2004 is voldoende geld bij elkaar gebracht voor renovatie en nieuwbouw. De keuze valt uiteindelijk op het ‘badkuip’-ontwerp van Benthem Crouwel Architekten.
Interimperiode en Gijs van Tuyl
Na Fuchs´ afscheid leidt Hans van Beers het museum als interim-directeur tot de komst van Gijs van Tuyl, die begin 2005 als directeur aantreedt. Met de verzelfstandiging, de fondsenwerving en andere voorbereidingen voor een vernieuwd, uitgebreid Stedelijk Museum breekt een buitengewoon spannende en drukke periode aan. Er wordt nog altijd nieuw werk aan de collectie toegevoegd: de afdeling toegepaste kunst en vormgeving verwerft in 2003 negentien lampen, schalen en vazen in zilver en glas van de Finse ontwerper Tapio Wirkkala alsmede een prototype van een fauteuil van productontwerper Ron Arad.
Het lukt het museum Um den Kern der Sache, een groot, laat werk van de dadaïst Kurt Schwitters dat al langere tijd in bruikleen was, aan te kopen. Het museum krijgt verschillende belangrijke schenkingen: van Rudi Fuchs een schilderij van Richard Lohse en van Carl Andre een Wall Drawing van Sol LeWitt. Op het gebied van video en film werd de verzameling verrijkt met werk van onder anderen Johan Grimonprez, Julika Rudelius en Francis Alÿs. Tot de hoogtepunten van de fotocollectie behoort een in 2003 aangekocht 15-delig werk van Bernd en Hilla Becher.
Op basis van een in 2006 nieuw geformuleerd collectieplan is richting gegeven aan de aankopen voor de komende tijd. Daarbij staan aankopen van hedendaagse kunst centraal. Met verwervingen van onder meer Thomas Hirschhorn, Mike Kelley en Francis Alÿs tekent dit nieuwe aankoopbeleid zich al duidelijk af.
Het Stedelijk verhuist naar een tijdelijk onderkomen: Stedelijk Museum CS, vlak naast Amsterdams Centraal Station. Daar blijft het tentoonstellingen organiseren. Ondertussen wordt het historische gebouw volledig gestript en daarna zorgvuldig gerenoveerd. Maar zelfs dan wordt er nog kunst gemaakt in het Stedelijk: de Mexicaanse kunstenaar Mario Garcia Torres gebruikt het lege gebouw in 2007 voor een nieuw werk.
Ann Goldstein (2010 – 2013)
In 2010 treedt Ann Goldstein aan als directeur en bestempelde direct het woord ‘open’ als haar favoriete woord. Zij stelt, terwijl aan de nieuwbouw nog werd gewerkt, het nagenoeg gerenoveerde historische pand daarom zo snel mogelijk open voor het publiek. The Temporary Stedelijk is, met onder meer de tentoonstelling Taking Place, een herintroductie van het gebouw, met kunstenaars die op experimentele wijze de ruimten weer tot leven brengen, met soms nieuw werk, speciaal voor deze gelegenheid gemaakt. The Temporary Stedelijk kreeg in 2011 een vervolg met Temporary Stedelijk 2, waarin de collectie van het Stedelijk centraal stond, in steeds wisselende presentaties.
Eind 2011 moet het museum het pand verlaten om de laatste fase in de bouw mogelijk te maken. Het levendige Public Program van Temporary Stedelijk wordt in 2011 en 2012 voortgezet met Temporary Stedelijk 3: Stedelijk @. Het wordt ontwikkeld in samenwerking met, en vindt plaats bij verschillende culturele instellingen in Amsterdam, met performances, filmvertoningen, lezingen, interviews, discussies, symposia, muziekuitvoeringen, interactieve avonden, boekpresentaties en programma’s op Amsterdamse scholen.
In 2012 is het zover: de badkuip is klaar en het Stedelijk begint aan een nieuwe fase, met bijna twee keer zoveel oppervlak, met meer ruimte dan ooit voor tentoonstellingen en de collectie.