Voor de Marina Abramović-tentoonstelling geldt een toeslag. Zie Stedelijk.nl/toeslag, ook voor uitzonderingen.

Tentoonstelling — 16 dec 1996 t/m 15 feb 1997

Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, 1975-1995 is de titel van een tentoonstelling die een breed overzicht biedt van de hedendaagse Surinaamse beeldende kunst. De tentoonstelling omvat circa 135 schilderijen, beelden en werken op papier die de afgelopen twee decennia in Suriname zijn gemaakt en die representatief zijn voor de bestaande kwaliteit en variatie binnen de Surinaamse beeldende kunst.

De tentoonstelling vindt zijn oorsprong in de viering van twintig jaar Surinaamse onafhankelijkheid op 25 november 1995. Als geschenk van Nederland aan Suriname kregen de journalist Chandra van Binnendijk (Paramaribo) en de kunsthistoricus Paul Faber (Museum voor Volkenkunde, Rotterdam) - in een samenwerkingsverband tussen het Tropenmuseum en het Surinaams Museum - de opdracht een overzichtstentoonstelling over Surinaamse kunst te organiseren. "Binnen de grenzen van de vrije kunst heeft de individuele kwaliteit van het werk een doorslaggevende rol gespeeld bij de selectie (...)", aldus de samenstellers, die in hun werk werden gesteund door een groep lokale deskundigen. De tentoonstelling was van 24 november 1995 tot februari 1996 in het Surinaams Museum in Paramaribo te zien.

Directeur van het Stedelijk Museum Amsterdam Rudi Fuchs bezocht, samen met conservator Maarten Bertheux, in februari 1996 de tentoonstelling in Suriname en besloot ter plekke deze ook in het Stedelijk Museum te tonen. Naast de oorspronkelijke keuze van 100 werken voegde Fuchs 35 werken toe, die niet per se in de periode 1975-1995 gemaakt hoefden te zijn. Hij koos deze werken uit tijdens een rondgang langs de ateliers van de deelnemende kunstenaars.

De tentoonstelling bestaat uit werk van 24 kunstenaars: Reinier Asmoredjo, Anand Binda, Carlos Blaaker, Jules Chin A Foeng, Ray Daal, Ron Flu, Glenn Fung Loy, Rudi Getrouw, Soeki Irodikromo, Paul Irodikromo, Remy Jungerman, Ruben Karsters, Rinaldo Klas, John Lie A Fo, Egbert Lieveld, Stuart Robles de Medina, Cliff San A Jong, Imro Themen, Rene Tosari, Erwin de Vries, Paul Woei, Leo Wong Loi Sing, Michael Wong Loi Sing en Sirano Zalman.

De prille kunstgeschiedenis van Suriname is er niet een van opeenvolgende stromingen, maar van persoonlijke benaderingen die gelijktijdig naast elkaar bestaan, waarbij het dominante medium de schilderkunst is. Er is een scala van stijlen en werkmethodes waar te nemen, van een ingetogen realisme tot een heftig expressionisme. Veel van de deelnemende kunstenaars hebben hun opleiding aan Nederlandse kunstacademies genoten en zijn daarna permanent of voor een bepaalde periode in Suriname werkzaam geweest. De ouderen waren op hun beurt weer actief in het kunstonderwijs in Suriname zelf. Hierdoor is de band met de westerse (Nederlandse) kunst in veel gevallen groter dan die in andere landen uit de regio, zoals Brazilie en de landen van het Caribisch gebied.

Radicale experimenten die de internationale kunstwereld de laatste decennia heeft laten zien, treffen we evenwel in Suriname niet aan; geen body art of minimal art, nauwelijks videokunst of installaties, zelfs hoegenaamd geen fotografie. Het is bovenal de schilderkunst die domineert. Dit gegeven heeft ongetwijfeld te maken met een plaatselijke kunstmarkt die nog weinig ontvankelijk is voor experimentele kunst. Daarbij is er een zeer beperkte infrastructuur van galeries en musea, is er gebrek aan materiele middelen en bestaat er slechts een klein podium voor serieuze kunstkritiek.

De uitgesproken culturele verscheidenheid van Suriname werkt door in de schilder- en beeldhouwkunst, maar niet op een eenduidige wijze. Soeki Irodikromo, bijvoorbeeld, liet zich aanvankelijk inspireren door de Indonesische Javaanse cultuur, maar de laatste jaren schildert hij expressionisti scher en hebben de Javaanse thema's plaatsgemaakt voor een mengeling van Surinaamse elementen. Zijn overtuiging dat alleen in een dergelijk samengaan een goede toekomst voor het land verscholen gaat, vormt zijn motivatie. Deze stellingname lijkt representatief voor de benaderingswijze van zijn collega's.

De vraag of deze kunstenaars iets maken dat Surinaamse kunst genoemd kan worden, is in de huidige situatie moeilijk te beoordelen. Hoewel de behoefte aan een nationale identiteit niet verdwenen lijkt, is geen van de kunstenaars in de tentoonstelling er op uit zijn werk in dienst te stellen van een nationale, 'Surinaamse' stijl. Als er iets Surinaams genoemd kan worden, is het de wederzijdse doordringing van vele verschillende cultuurelementen. Naast die van de creoolse, Hindoestaanse, Javaanse, Indiaanse en bosneger-bevolkingsgroepen van Suriname moet ook gedacht worden aan de moderne, internationale westerse cultuur. Het contact dat kunstenaars onderhouden met de buurlanden, het Caribisch gebied en Amerika, wordt steeds sterker. De gerichtheid op de Nederlandse kunst en cultuur blijft bovendien een essentiele rol spelen. Cobra en het magisch realisme van Willink hebben tot op de dag van vandaag invloed op het werk van oudere en jongere kunstenaars.

Bij de tentoonstelling is de catalogus Twintig jaar beeldende kunst in Suriname, 1975-1995 verschenen met een essay van Chandra van Binnendijk en Paul Faber over de Surinaamse kunstgeschiedenis van de twintigste eeuw. Uitgave KIT, ISBN 90-6832-260-5. Verkrijgbaar in de museumwinkel voor F 25,-.

Deze tentoonstelling is mede mogelijk dankzij de steun van Surinam Airways, Ontwikkelingssamenwerking en de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden in Paramibo.