Tentoonstelling — 16 mei t/m 2 sep 2003

Deze zomer is in de Hermitage een selectie van zo’n 60 schilderijen alsmede beelden en tekeningen te zien uit de Cobra-collectie van het Stedelijk Museum Amsterdam.

Voor deze presentatie wordt de Petrovskaya Galerie gebruikt, die aansluit bij de sectie Hollandse schilderkunst uit de Gouden Eeuw in de Hermitage. De tentoonstelling is de Amsterdamse bijdrage aan de viering van het 300-jarig bestaan van St. Petersburg.

Cobra en het Stedelijk
Zowel Willem Sandberg, die in 1945 directeur werd van het Stedelijk Museum te Amsterdam, als de Cobra-beweging, hebben een cruciale rol gespeeld in het openbreken van het in de naoorlogse periode nog zeer behoudende kunstklimaat in Nederland. 
In de jaren twintig en dertig had men zich hier steeds sterker afgesloten voor vernieuwingen die zich elders of in eigen land voordeden. Cobra en het beleid van Sandberg doorbraken dit isolement definitief. 

Na 1945 werd er een verwoede strijd gestreden tussen het vasthoudende traditionalisme en hen die experiment en abstractie hadden ontdekt. In tegenstelling tot de reactie op de Eerste Wereldoorlog, waarna men na de chaos weer naar orde en traditie verlangde, voelden zij, die nu voor de volledige vrijheid in de kunst kozen, zich als de koplopers van een nieuwe wereld.
Speciaal in Nederland was het traditionalisme groot, Dada en surrealisme waren aan Nederland zo goed als voorbij gegaan.

‘Waanzin tot kunst verheven’
De schilders Karel Appel, Constant en Corneille hadden maar net ontdekt wat er internationaal in de kunst aan de hand was, toen zij op 8 november 1948 in Parijs, met de Deense schilder Asger Jorn, en de Belgische schrijvers Christian Dotremont en Joseph Noiret, de Cobrabeweging vormden. (In de naam CoBrA vindt men de beginletters terug van de namen der hoofsteden Copenhague, Bruxelles en Amsterdam). Zij verbonden hun eigen groep daarin met een Deense en een Belgische groep tot een ‘Internationale van Experimentele Kunstenaars’, zoals zij hun beweging, naar analogie van de Communistische Internationale, weldra tevens noemden.

De grote Cobratentoonstelling die november 1949 in het Stedelijk Museum te Amsterdam werd gehouden en die zonder meer als het hoogtepunt van de beweging is aan te merken, betekende voor de Nederlandse kunstwereld zoiets als een donderslag bij heldere hemel. Vooral op de vechtpartij die in het museum uitbrak tijdens een door de experimentele dichters georganiseerde voordrachtsavond, reageerden de kranten met vette koppen en grote artikelen om lucht te geven aan hun afschuw over de afstotelijke kunst en het provocerende gedrag van de kunstenaars waarvoor Sandberg toch maar de poorten van het hoofdstedelijk museum had opengezet. 

Nog niet eerder was er zoveel aandacht besteed in kranten en tijdschriften aan de avant-garde in de kunst als in deze naoorlogse periode. Hoewel dit hoofdzakelijk in negatieve zin was, betekende dit de aanvang van de doorbraak van de moderne kunst in Nederland. De hevige agressie die de Cobratentoonstelling opriep, werkte tevens als een aanstekelijke impuls om nu juist het ruime sop van het experiment te kiezen, en dat niet alleen voor een jonge generatie van beeldende kunstenaars, maar ook voor jonge dichters.

Waanzin tot kunst verheven’, [..] Geklad, Geklets, Geklodder in het Stedelijk Museum’, treft men onder andere als koppen aan boven de artikelen aan waarin men verontwaardigd reageerde op uitingen waarvoor de kunst van primitieven, naïeven, kinderen en geestesgestoorden inspiratiebronnen vormden, en waarbij men zich overgaf aan wat spontaan opborrelde uit het onderbewuste. Deze tentoonstelling was ‘het definitieve bewijs van de onbekwaamheid van Sandberg’ die kort tevoren in zijn museum onder meer Braque, Picasso, Matisse en Klee de revue had laten passeren.

De Nederlandse Cobraleden richtten zich - evenals zo vele anderen - in die periode in eerste instantie op de École de Paris, met Picasso, Matisse, en de ‘Jeune Peinture Francaise’ met onder andere Pignon en Estève. Het surrealisme als zodanig sprak hen nauwelijks aan. De expressionistische versie daarvan, zoals de Denen rond de groep ‘Helhesten’ die hadden ontwikkeld, zou hen echter buiten zichzelf van enthousiasme brengen.

Toen Constant (geb. 1920) in 1946 Asger Jorn ontmoette in Parijs in galerie Pierre, waar hij werk van Miró bekeek, maakte hij nog voornamelijk kubistisch werk en enkele abstracte composities. Na deze ontmoeting verschijnen in zijn werk de voor zijn Cobraperiode zo kenmerkende agressieve fantasiedieren, in heftig expressionistische trant neergezet. 

Voor Corneille (geb. 1922) kwam de ontdekking van het surrealisme, met het werk van Miró, en ook dat van Paul Klee tijdens een verblijf in Boedapest in de zomer van 1947. Deze confrontatie vormde voor hem de aanzet tot abstract expressionistische uitbarstingen in kleur, en weldra ook tot het openzetten van de poorten van de eigen fantasiewereld.

Bij Appel (geb. 1921) komt men nog tot in 1948 een fascinatie voor de École de Paris, met Picasso, Matisse en Pignon tegen. De assemblages die hij van omstreeks 1947 af maakte doen echter vermoeden dat hij toch ook afwist van Dada en surrealisme. Hij had grote bewondering voor de experimenten op dat gebied van de wat oudere Eugène Brands (1913-2002), die zij ook vroegen deel te nemen aan hun groep. Maar wanneer Appel eind 1947 tot een eigen krachtige en bewust naïeve taal komst in de schilderkunst, is het vooral de kindertekening die zijn inspiratiebron vormt. 
Daarnaast zal zijn ontmoeting in Parijs met het werk van Dubuffet van betekenis zijn geweest. Met hun nieuwe schildertrant  trachtten deze jonge Nederlanders los te komen van de nog maar net door hen opgepakte invloed van de École de Paris. Toch is het naast de invloeden van Miró, Klee en ook Kandinsky, juist de vitaliteit van Picasso die hen allen in de ban bleef houden.

Cobra krijgt grotere bekendheid
Het was pas begin jaren zestig dat de Cobrabeweging groter bekendheid kreeg. Het achteraf zo sensationeel en inspirerend overkomende verhaal van deze beweging moest met moeite worden opgedolven. In de periode zelf was de belangstelling zeer beperkt gebleven. Dat is goed te volgen in de literatuur over de ontwikkeling van de kunst in de betrokken landen.

Sandberg begon vanaf 1956 uit het karige aankoopbudget van zijn museum Cobrakunst te verzamelen. De meeste werken die vóór die datum in de collectie terecht kwamen waren daar binnengekomen via de weg van de gemeentelijke sociale steunregeling of het gemeentelijke aankoopbeleid, waar Sandberg overigens wel altijd bij betrokken was. Uiteindelijk heeft dit geleid tot een fantastische, wereldberoemde Cobra-collectie waarvan de hoogtepunten deze zomer te zien zijn in de Hermitage in St. Petersburg.

Van de volgende kunstenaars wordt werk getoond:
Pierre Alechinksy, Karel Appel, Eugène Brands, Constant, Corneille, Lotti van der Gaag, Henry Heerup, Arne Jacobsen, Asger Jorn, Lucebert, Pieter Ouborg, Carl-Henning Pedersen, Anton Rooskens, Shinkichi Tajiri en Theo Wolvecamp.

(geschiedenis uit: Willemijn Stokvis, Cobra en het Stedelijk, Luxemburg 1994)

De tentoonstelling wordt mogelijk gemaakt door ABN AMRO.